Op donderdag 24 november heeft onze directeur Annemarth Idenburg gesproken op Congres Natuurlijk. Een boeiend betoog die je op scherp zet en stof is tot nadenken over natuurinclusief bouwen aan de toekomst.
Natuurinclusief bouwen heeft meer nodig dan een ontwerp dat ruimte geeft aan natuur in gebouwen, straten, wijken en steden. Bouwen voor de toekomst heeft meer nodig dan een scenario over hoe toekomstige generaties willen wonen en werken. In deze presentatie licht ik het belang van een eco-systemische benadering van bouwopgaven toe, en waarom het zo moeilijk is om dat te realiseren. Maar ook waarom ik denk dat de volgende generatie bouwers, ontwerpers, planners en beleidmakers, bestuurders en bewoners, daar minder moeite mee heeft. Ik ben een hoopvol mens.
‘Er was eens een mannetje dat was niet wijs,
Die bouwde z’n huisje al op het ijs,
Toen ging het dooien en niet vriezen,
En moest het mannetje z’n huisje verliezen.’
Bij de voorbereiding voor vandaag moest ik aan dit rijmpje denken. Ik herinnerde me dat het me als kleutertje al enorm aan het denken zette. Wat ging er in dat mannetje om toen hij z’n huisje ging bouwen? Was hij echt zo dom dat hij dat niet wist dat er een eind aan de winter zou komen? Waren er mensen die zo dom waren en toch een huis konden bouwen?
Dankzij het internet vond ik dat er achter dit rijmpje een veel mooier verhaal schuil gaat. Opgetekend in een dit boekje uit 1883.
Ik deel het met u, omdat ik denk dat we allemaal, u en ik, als gewone mensen met een woonwens, en ook als bouwers, ontwerpers, planners, en bestuurders, veel meer op dit mannetje lijken dan we zouden willen.
‘Er was eens…’het verhaal verwijst naar een gebeurtenis in het verleden.
En omdat we nu weten hoe het afloopt, kunnen we constateren dat het besluit om op het ijs te bouwen, niet verstandig was. Een typische geval van ‘met de kennis van nu zouden we toen anders besloten hebben.’ Beleidsmatig ongelukkig, maar ja, kan gebeuren toch, we wisten immers niet beter.
Want toen de man ging bouwen, was het heel anders.
Hij had het goed voor elkaar, had geld om werklieden aan het werk te zetten, maar nog geen eigen woonruimte. Op het ijs was volop ruimte, een mooi uitzicht. En als ik naar dit mooie plaatje kijk, ook nog eens in de nabijheid van de voorzieningen van de stad.
Het rijmpje zoals ik dat geleerd heb, gaat vrij feitelijk verder met ‘toen ging het dooien en niet vriezen’ maar in het verhaal van de gebroeders Kluitman staat iets heel anders. Daar staat:
Toen wou hij dat het bleef vriezen,
Anders zou hij zijn huisje verliezen,…..
Het mannetje was lang niet zo dom als we dachten, maar wist zeker wel dat er een kans was, dat zijn bouwplannen letterlijk en figuurlijk door het ijs zouden zakken. Maar hij had voor zich zelf een toekomstbeeld bepaald met een groot huis, met wat dieren, een vrouw en kinderen en zag een kans om dat te realiseren. En ach, dat ijs was al zo lang stevig zat en niets deed vermoeden dat het binnen afzienbare tijd anders zou worden. En toen hij eenmaal zijn huis gebouwd had, was hij zo druk met het realiseren van de rest van zijn toekomstdroom -die dieren, vrouw en kinderen- dat de mogelijkheid op dooi geheel aan zijn aandacht ontschoot.
Dit lijkt al veel meer op het geval ‘met de kennis van toen hadden we anders moeten besluiten, maar het kwam even niet goed uit, we hadden haast met onze doelen en acht het was op dat moment ook niet echt aan de hand.’
Dit is wat ik een ‘domgeluk’ noem; een ongeluk wat voorkomen had kunnen worden, als we net iets langer nagedacht hadden en wel alle beschikbare informatie in onze overwegingen mee genomen hadden.
Herkenbaar?
In alle voortvarendheid met de huidige grote verbouwing van Nederland, zie ik dat er dat relevante kennis genegeerd wordt, omdat het niet uitkomt, lastig is, en bovendien strijdig is met hoe we denken dat de wereld in elkaar zit. En ach, zo’n vaart zal het niet lopen, we hebben nog tijd om te bedenken hoe om te gaan met de gevolgen van de klimaatverandering, teruggang in biodiversiteit en tekorten aan grondstoffen en energie. Mensen willen nu woonruimte.
En Nederlanders hebben al jaren lang hetzelfde ‘huisje, boompje, beestje’ ideaal voor hoe ze die woning er uit zou moeten zien.
Als ik het plaatje van op dat boek uit 1883 bekijk, valt me op hoe bizar weinig dat afwijkt van kindertekeningen van nu, en het aanbod van nieuwbouwhuizen anno 2022.
‘Resultaten uit het verleden geven geen garantie voor de toekomst’ natuurlijk weten we dat. Maar die irritante bijsluiter is ook weer makkelijk de mond te snoeren: zo bouwen we immers toch al jaren en op korte termijn zal dat ook nog wel goed gaan. Toch?
Dit zijn niet de gedachten van een dom persoon. Dit zijn puur menselijke gedachten. Gedachten waarmee we ons beschermen tegen negatieve gevoelens die het gebrek aan zekerheid over toekomstige ontwikkelingen vaak oproepen: besluiteloosheid, neerslachtigheid, angst en wantrouwen.
Als we ons continu zouden realiseren hoe onvoorspelbaar de toekomst is, hoe anders die toekomst er uit kan zien dan wat we gewend zijn, wordt het leven heel lastig. Waarom zouden we dan überhaupt nog bouwen aan een toekomst?
Het wordt heel lastig om nog een beetje relaxed door het leven te gaan zonder onze neiging om vooral informatie te zien die past bij het wereldbeeld dat we al hebben, zonder te verwachten dat de toekomst vergelijkbaar is met wat we al kennen én zonder dat we onze invloed op die toekomst systematisch overschatten.
Maar het zijn tegelijkertijd deze puur menselijke eigenschappen waardoor we keer op keer moeten constateren dat we belangrijke signalen en belangrijke kansen gemist hebben, belangrijke informatie achter gehouden is, en dat onze mooi bedachte plannen door het ijs zakken.
‘Toen wou hij dat het bleef vriezen,
Anders zou hij zijn huisje verliezen’
Als ons mannetje net iets meer aandacht aan die gedachten had besteed en de kans op dooi een plek had gegeven in zijn bouwplannen, was hij wellicht tot een ander ontwerp gekomen waardoor hij ook in de zomer nog een mooi onderkomen had. Want hoe dom het in onze oren ook klinkt -een huis bouwen op ijs- de Canadezen laten iedere winter weer zien dat het wel kan.
Is het voor individuen al lastig om met de onvoorspelbaarheid van de toekomst om te gaan; collectief zijn we daar eigenlijk nog veel minder goed toe in staat.
We hopen vaak dat we collectief slimmer zijn dan individueel. En dat kan. Maar helaas versterkt het collectief vaak ook onze zelfoverschatting; onze hoogmoed. En dan zitten we opeens in een heel ander verhaal van een bouwambitie.
Die collectieve hoogmoed is niet vreemd, want heel lang was de wetenschappelijke- en maatschappelijke overtuiging dat de onvoorspelbaarheid van de toekomst vooral het gevolg was van gebrek aan kennis. Dat als we eenmaal zouden uitgevonden hebben ‘hoe’ het werkt, we ook zouden kunnen weten hoe ‘het’ zich in de toekomst zou gedragen. Alsof de wereld een grote machine is.
Voor een individu is het wellicht een onmogelijke opgave om alle benodigde kennis in huis te hebben, maar collectief, in organisaties, zouden we dat toch moeten kunnen organiseren?
Het valt ook niet te ontkennen dat met het bij elkaar zetten van een heleboel knappe koppen heel veel te bereiken valt. De landing op de maan was zo indrukwekkend dat de uitdrukking ‘moonshot’ internationaal nog steeds symbool staat voor wat mensen met gezamenlijk vernuft kunnen bereiken. En de Nederlandse Deltawerken zijn minstens zo iconisch. Een man op de maan zetten, een delta bedijken, torens die tot in de hemel rijken: met ingenieus puzzelwerk is het voor elkaar te krijgen.
Helaas het leven gedraagt zich niet als een machine. Het doen en laten van virussen, vinken en mensen, is niet te voorspellen of te sturen zoals machines te besturen zijn.
In de industriële revolutie werd de machinemetafoor als sturingsfilosofie dominant. Maar hoe succesvol ook op technologisch vlak, succes op andere domeinen, in de economie en de samenleving, viel vaak tegen.
“We bouwen huizen om orkanen te weerstaan
En maken schepen om in elke storm te varen
Er wordt gesleuteld aan een lamp die nooit kapot zal gaan
Het wil alleen nog niet zo lukken
Om de vrede te bewaren”
Zong Ruth Jacott op het Eurovisiesongfestval van 1993.
De afgelopen decennia lieten steeds meer wetenschappelijke studies zien waar dat door komt.
Levende wezens zijn, anders dan machines, in staat hun gedrag aan te passen. Dat doen ze als de omstandigheden veranderen en als reactie op het gedrag van andere levende wezens in hun omgeving. Dat geldt ook voor mensen, zelfs als ze zich omringen met machines en dode materie, zelfs als ze het idee hebben dat natuur iets is waar je in het weekend een wandeling door maakt. Ook die mensen vertonen natuurlijk gedrag, leven in een ecosysteem van levende organismen die continue in interactie zijn.
Mensen passen hun gedrag aan in reactie op veranderingen in hun ecosysteem. Dat aanpassingsvermogen bepaalt de veerkracht van leven en de onvoorspelbaarheid daarvan.
In mijn vakgebied wordt dat vaak gerepresenteerd als steeds veranderende netwerken: complex adaptieve netwerken. Complexiteit betekent samen vervlochten.
Dat betekent ook dat maatregelen en plannen in zo’n complex netwerk vaak heel anders uitwerken dan van te voren gedacht. Door dat groeiende wetenschappelijk inzicht begrijpen we beter waarom, ingenieus puzzelwerk, nodig voor een landing op de maan, bij maatschappelijke vraagstukken juist vaak averechts werkt. Dat meer kennis over de ecosystemen van mensen wel helpt bij het begrip daarvan, maar niet bij het voorspellen van de toekomst.
Wat betekent dit voor de toekomst van wonen en de bouwopgaven waar Overijssel zich voor gesteld ziet?
Ten eerste dat de woningbouw niet los te zien is van andere maatschappelijke ontwikkelingen. Het klinkt als een open deur, maar zo bouwen we niet.
De gebouwen die we neerzetten blijven honderden jaren staan, terwijl we weten dat de economie, samenleving en zelfs de fysieke leefomgeving dan compleet anders zullen zijn.
Woonwensen veranderen mee met de manier waarop mensen leven: tegen welke bedreigingen ze zich beschermen, hoe en waar ze werken, met wie ze het leven delen, en zelf wat ze eten..
In 1992 was ik in New York. Zelf koken bleek al snel duurder dan uit eten gaan of eten laten brengen. Het verbaast me dus niets dat er daar woningen zonder keuken gebouwd worden.
Andersom is de manier waarop mensen wonen, ook van invloed op de manier waarop ze hun leven inrichten: hoe ze zich verplaatsen, hoe kinderen spelen, hoe ze het weekend doorbrengen. Denk aan het rijke parkleven in New York en Parijs. Of dichter bij huis: de afhankelijkheid van eigen autobezit in Overijssel. Je moet wel, om vanuit je woning bij je werk, de school, de winkels, en de dokter te komen.
Deze dynamische verwevenheid tussen onze woning en al die andere aspecten van het leven gecombineerd met het menselijke aanpassingsvermogen, betekent dat de vraag ‘hoe willen we in de toekomst wonen’ niet te beantwoorden is.
Het enige wat we weten is dat we nu bepaalde woonwensen hebben omdat die nu passen in hoe we denken dat de wereld en ons leven in elkaar zit.
Dat geldt net zo goed voor de toekomstige woonwensen van huidige generaties zo als voor de woonwensen van toekomstige generaties.
Het enige wat we weten is dat toekomstige generaties in een andere wereld opgroeien.
Wat dit betekent voor hun woonwensen, weet ik niet. Ik ken geen onderzoek dat hier serieus naar gekeken heeft. Maar uit de snippers onderzoek dat ik wel ken, haal ik de volgende inzichten.
Jongeren kunnen niet beter omgaan met onzekerheid. De flexibiliteit mythe, namelijk dat jongeren de onzekerheid van de flexibilisering op de arbeidsmarkt minder erg zouden vinden dan mijn generatie, is gewoon een mythe. Jongeren hebben daar net zo veel last als anderen.
Uit internationaal onderzoek blijkt dat jongeren minder vertrouwen hebben in instituties en organisaties dan ouderen. Minder geloof in dat hard werken in de toekomst beloond zal worden. Dat ze minder loyaal zijn aan de verenigingen, politieke partijen, werkgevers, waar mijn generatie mee opgroeide.
Dat betekent niet dat ze hedonistischer zijn dan eerdere generaties. Er zijn vele jongeren die zich inzetten voor een maatschappelijk doel. Het betekent ook niet dat ze individualistischer zijn: ze organiseren zich in nieuwe verbanden. Ze zijn ook niet luier dan eerder generaties: maar hun loyaliteit ligt vaak meer bij bepaald werk, en bepaalde thema’s dan bij een werkgever of organisatie. Maar laten we eerlijk wezen, dat werd dertig jaar geleden ook over mijn generatie gezegd.
Eigenlijk is er maar één conclusie die je kunt trekken uit de stapels onderzoek naar generatieverschillen. Dat is dat de verschillen binnen generaties meestal groter zijn dan die tussen generaties.
Dat betekent dus ook dat de woonwensen van toekomstige generaties net zo divers, net zo behoudend en veranderlijk zijn als die van huidige generaties.
Toekomstige generaties zullen hun leven anders inrichten, anders gaan wonen en zich anders organiseren. Net zo goed als dat ik anders oud zal worden dan mijn grootouders en ouders nu.
Gewoon omdat de toekomst anders zal zijn dan het verleden en het heden, en we ons als mensen daaraan zullen aanpassen.
Mijn hoop over de toekomstige generatie bouwers, ontwerpers, planners , beleidmakers, bestuurders en bewoners is gebaseerd op het feit dat zij opgroeien in de netwerkwerksamenleving: een wereld die zijn complexiteit, onzekerheid en verweven dynamiek in volle heftigheid toont. Mijn hoop is dat de inzichten uit de complexiteitstudies en de tekortkomingen van de machinemetafoor aan de orde komen tijdens hun studies.
Mijn hoop is er op gevestigd dat ze dankzij hun ervaring met -en kennis van- complexiteit en hun sceptische houding ten aanzien van bestaande instituties, minder snel geneigd zullen zijn op ijs te bouwen, zonder de mogelijkheid op dooi in hun plannen, ontwerpen en besluitvorming expliciet een plek te geven. Tegen mijn generatie zou ik willen zeggen: luister naar de vragen die jongeren stellen. De kans is groot dat hun vragen geen teken zijn van hun domheid, maar dat het vragen zijn die aangeven dat de wereld misschien toch net iets anders in elkaar zit dan we denken.
Vragen die scherp maken wat we niet weten. Daar worden we wijs van.